Kindgebonden budget verhoogt draagkracht
De Hoge Raad heeft gisteren (9 oktober) een belangrijke uitspraak gedaan die (grote) gevolgen heeft voor de berekening van de kinderalimentatie. De Hoge Raad zegt: het kindgebonden budget vermindert niet de behoefte van het kind, maar verhoogt de draagkracht van degene die recht heeft op alimentatie.
Gevolgen van de uitspraak
Het gevolg is dat in veel gevallen de kinderalimentatie hoger uitkomt. Vooral als het gaat om een alleenstaande ouder die weinig verdient en een ex-partner/alimentatieplichtige die veel verdient, kan het verschil groot zijn, tot wel een paar honderd euro per maand
Sinds 1 januari 2013 wordt bij het berekenen van de alimenetatie het kindgebonden budget in mindering wordt gebracht op de behoefte van het kind. De uitspraak van de Hoge Raad heeft tot gevolg dat alle alimentaties die sinds deze datum op deze manier zijn berekend, opnieuw berekend kunnen worden.
Wat zegt de Hoge Raad precies?
De Hoge Raad heeft weinig woorden nodig om tot zijn oordeel te komen. Uitgangspunt is dat het de ouders zijn die verplicht zijn om voor hun kinderen te zorgen en pas in tweede instantie – als de ouders onvoldoende draagkracht hebben – de overheid. Het kindgebonden budget is bedoeld als inkomensondersteunende maatregel. Het verhoogt de draagkracht van de betrokken ouder en leidt dus niet direct tot een verlaging van de behoefte van het kind en daarmee de kinderalimentatie.
Dit zijn de belangrijkste overwegingen van de Hoge Raad:
Ingevolge art. 1:404 lid 1 BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Deze kosten vormen de behoefte van het kind. De verplichting van de ouders daarin te voorzien bestaat ongeacht de behoeftigheid van het kind (art. 1:392 lid 2 BW), dus ook indien het zelf in zijn behoefte zou kunnen voorzien.
De hiervoor in 3.3.1 en 3.3.2 vermelde overheidsregelingen om ouders tegemoet te komen in de financiële lasten verbonden aan de verzorging en opvoeding van kinderen, verminderen de behoefte van het kind niet. Deze wordt immers gevormd door wat het kind nodig heeft. Het bestaan van de bedoelde regelingen laat voorts onverlet dat het aan de ouders is om in de behoefte van hun kind te voorzien.
De overheidsondersteuning is dan ook daarop gericht: met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop is beoogd de verzorgende ouder, respectievelijk de verzorgende alleenstaande ouder, inkomensondersteuning te bieden om in de behoefte van zijn kind of kinderen te voorzien (zie hiervoor in 3.3.2). Deze tegemoetkomingen verhogen dan ook de draagkracht van die ouder.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Nu de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget dezelfde aard en strekking hebben, bestaat er geen grond om de gestelde vraag voor deze beide onderdelen van het kindgebonden budget verschillend te beantwoorden.
Hier staat de hele uitspraak van de Hoge Raad.
Zie ook eerdere berichten over dit onderwerp.
Voor vragen kunt u contact opnemen met Hedy Bollen.