Alimentatie berekenen bij samengestelde gezinnen: een tussenstand
Diverse auteurs deden de laatste jaren voorstellen om het alimentatie-rekenen voor samengestelde gezinnen te verbeteren. In deze blog zet ik deze voorstellen op rij en geef ze een persoonlijke score.
Drie voorstellen
In 2019 schreef ik mijn eerste blog over het berekenen van alimentatie voor samengetelde gezinnen. Een lastig onderwerp: ik beschreef het gebrek aan eenduidige regels, de rekenkundige problemen en de (vele) verschillende manieren waarop in de rechtspraktijk wordt gerekend.
Vooropgesteld dat mijn blog weinig aan actualiteit heeft verloren, is er intussen wel het een en ander gebeurd. In 2020 stelden Jonker, Wijngaard en Van Foreest voor om een wiskundig optimaliseringsprogramma te maken, lees: een app, die voor elke situatie een eenduidige uitkomst geeft. In 2023 pleitte Van Lieshout-Jansen voor een methode met ‘zuivere’ draagkrachtverdeling. Tenslotte verscheen onlangs een tweeluik van De Groot met behoorlijk revolutionaire ideeën, ook over de vraag wanneer er überhaupt opnieuw gerekend moet worden. [i] [ii] [iii]
Kortom, het onderwerp staat in de belangstelling en – naar ik heb begrepen – op de agenda van de Expertgroep Alimentatienormen. Reden genoeg om een poging te wagen de bovengenoemde voorstellen op rij te zetten en van duiding te voorzien. Waarom zeg ik poging? Omdat het ook mij als ingevoerde lezer duizelde, nadat ik alle voorstellen met bijbehorende cijferschema’s had doorgeworsteld.
Is deze complexe materie terug te brengen tot een paar kernvragen? Dat is de vraag.
Kader
Voor een goed begrip schets ik eerst het kader waarbinnen deze discussie plaatsvindt.
Een samengesteld gezin is een gezin waarbij tenminste één van de partners kinderen heeft uit een vorige relatie. Het meest eenvoudige geval: A en B zijn de gescheiden ouders van kind(eren) AB; B heeft een nieuwe partner, samen hebben zij kind(eren) BC. Schematisch:
Op grond van de wet en de rechtsspraak gelden de volgende grondregels.
Ouders moeten naar draagkracht bijdragen in de behoefte van hun kinderen.[iv] Daarbij wordt rekening gehouden met ieders draagkracht.[v] In de praktijk wordt deze regel zo uitgelegd dat ouders naar evenredigheid van hun draagkracht moeten bijdragen.
Wanneer een ouder kinderen heeft uit meerdere relaties terwijl zijn draagkracht niet voldoende is om in de behoefte van alle kinderen te voorzien, moet zijn draagkracht in beginsel in gelijke delen over alle kinderen worden verdeeld, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn, zoals een duidelijk verschil in behoefte van de kinderen.[vi] In het schema hierboven geldt dus dat B’s draagkracht in gelijke delen moet worden verdeeld over AB en BC, tenzij AB en BC duidelijk verschillen in behoefte.
Wanneer een gescheiden ouder een kind krijgt met een nieuwe partner, moet bij het (her)berekenen van diens bijdrage voor de kinderen uit zijn eerdere relatie de bijdrageplicht van de nieuwe partner voor het nieuwe kind naar evenredigheid worden meegewogen.[vii] Dus wanneer in het schema B’s bijdrage voor AB (opnieuw) moet worden berekend, moet C’s bijdrage voor BC meewegen naar rato van B’s bijdrageplicht.
Een door de rechter vastgesteld of door partijen afgesproken alimentatiebedrag kan worden gewijzigd, wanneer dat bedrag door gewijzigde omstandigheden niet meer voldoet aan de wettelijke regels.[viii]
Huidige praktijk
Ik ga in deze blog steeds uit van het eenvoudige schema A, B en C met kinderen AB en BC. B moet dus bijdragen in twee gezinnen, waarbij de kinderen AB en BC veelal een verschillende behoefte zullen hebben. Nota bene: in de praktijk kan het schema (veel) ingewikkelder zijn, bijvoorbeeld wanneer ook A een nieuwe partner en nieuwe kinderen krijgt en de nieuwe partners zelf ook kinderen hebben met anderen.
De methode die op dit moment vermoedelijk het meest wordt gebruikt – ik noem het de huidige basismethode – gaat als volgt.[ix] Eerst wordt de draagkracht van B verdeeld naar rato van de behoefte van AB en BC. Als A en B vervolgens samen een overschot aan draagkracht hebben, wordt de draagkracht van A en B naar rato verdeeld. Als A en B samen een tekort hebben terwijl er bij B en C een overschot is, wordt dat overschot soms overgeheveld naar AB (uiteraard tot maximaal diens behoefte).
De kritiek op deze methode houdt in dat in de basis geen rekening wordt gehouden met de draagkracht van C (terwijl dat wel moet volgens de Hoge Raad) en dat er aan de ene kant een tekort kan zijn, terwijl er aan de andere kant een overschot is.
Waarom veranderen?
Wat zijn de meest genoemde redenen om de huidige praktijk te willen veranderen?
Met stip op 1 staat vermoedelijk de rechts(on)zekerheid. Bij gebrek aan eenduidige regels wordt procederen over dit onderwerp soms ervaren als een kansspel. Ook voor mediators en overleg-advocaten is het lastig om cliënten goed voor te lichten.
Ten tweede spelen er vragen van rechtvaardigheid. Wat weegt zwaarder, het belang om de behoefte van alle kinderen zoveel mogelijk in te vullen of het belang van een evenredige draagkrachtverdeling? Daar wordt verschillend over gedacht, zullen we zien.
Ten derde is er het verlangen naar eenvoud. Regels die iedereen begrijpt en iedereen kan toepassen.
Tot slot noem ik de toekomstbestendigheid van de uitkomst, lees: het belang dat er niet bij elke wijziging van omstandigheden opnieuw moet worden gerekend. Op dit moment wordt de geboorte van een kind standaard gezien als een moment om de bijdrage van alle ouders opnieuw te berekenen. We zullen zien dat met name De Groot dit anders wil.
Voorstel Jonker et al.
Het multidisciplinaire team Jonker et al.[x] constateert dat de praktijk niet alleen kampt met een gebrek aan regels, maar ook met rekenkundige problemen. Zoals: hoe moet je rekenen wanneer je B’s draagkracht aan twee kanten proportioneel wilt verdelen? Zij beginnen met het formuleren van een aantal uitgangspunten waaraan alle berekeningen moeten voldoen. Vrij vertaald:
- De behoefte van alle kinderen moet zoveel als mogelijk worden opgevuld. Dit betekent dat een kind geen tekort mag hebben, terwijl elders ‘in het netwerk nog ouders zijn met overtollige draagkracht die verschoven kan worden naar dat kind’. De draagkracht van C wordt dus betrokken bij het vervullen van de behoefte van AB.
- In geval van overschot wordt de draagkracht aan beide kanten proportioneel verdeeld, dat wil zeggen dat A en B evenredig overhouden en B en C ook. Dit vereist een wiskundige berekening.
- In geval van tekort moet B bijdragen naar evenredigheid van de resterende behoefte van de kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is. Hier wordt dus rekening gehouden met wat de kinderen al van A en B krijgen.
Voor simpele situaties zijn deze principes handmatig uit te rekenen, maar vaak zal dat niet gaan. Jonker et al. willen daarom een wiskundig optimaliseringsprogramma (een app) ontwikkelen dat op basis van algoritmes voor elke situatie een eenduidige oplossing geeft. Hoe de uitkomst tot stand komt, is voor de gebruiker niet inzichtelijk, wel zal hij de uitkomst kunnen controleren aan de hand van de basisprincipes.
Aan de hand van zo’n eenvoudige situatie (waar geen app voor nodig is) laat ik het verschil zien tussen de huidige basismethode en de methode Jonker et al.
A en B zijn de gescheiden ouders van twee kinderen AB. B en C hebben een kind BC. Er is sprake van een tekort.
Huidige basismethode: B’s draagkracht wordt naar rato van de behoefte van de kinderen verdeeld.
Behoefte | Draagkracht | AB krijgt | BC krijgt | Tekort AB | Tekort BC |
AB 800 | A 200 | 200 | |||
BC 700 | B 600 | 320 | 280 | ||
C 400 | 400 | ||||
1500 | 1200 | 520 | 680 | -280 | -20 |
Methode Jonker: eerst wordt de draagkracht van A en C volledig ingezet, daarna wordt B’s draagkracht verdeeld naar rato van de resterende behoefte.
Behoefte | Draagkracht | AB krijgt | BC krijgt | Tekort AB | Tekort BC |
AB 800 | A 200 | 200 | |||
BC 700 | B 600 | 400 | 200 | ||
C 400 | 400 | ||||
1500 | 1200 | 600 | 600 | -200* | -100* |
* Na de verdeling van B’s draagkracht resteert aan beide kanten een tekort, zodat er niet verder hoeft worden gerekend. Als aan één kant een overschot zou ontstaan, moet er verder worden gerekend.
Het voorbeeld laat zien dat bij de methode Jonker het tekort gelijkmatiger over de kinderen wordt verdeeld.[xi]
Voorstel Van Lieshout
Van Lieshout heeft principiële kritiek op het voorstel van Jonker et al . Het is in strijd met de wet, stelt zij, dat C’s draagkracht standaard wordt betrokken bij het vervullen van de behoefte van AB, C is immers niet onderhoudsplichtig voor AB.[xii] In de praktijk wordt deze kritiek wel vertaald als dat ‘C meebetaalt voor AB’.
Van Lieshout wil dat C zo min mogelijk invloed van de kinderen AB en C ervaart en A op haar beurt zo min mogelijk van de kinderen BC. Om dat te bereiken worden ‘denkbeeldige schotten’ tussen de gezinnen geplaatst. Dat betekent dat in beide gezinnen een ‘zuivere’ draagkrachtvergelijking plaatsvindt, lees: dat de draagkracht van B aan beide kanten volledig wordt meegenomen. Als B op die manier genoeg draagkracht heeft voor AB en voor BC, hoeft er niet verder te worden gerekend. Als er sprake is van een tekort, wordt dit naar rato van de behoefte in mindering worden gebracht op de bijdragen die B idealiter zou moeten betalen.
Ook zonder rekenvoorbeelden is duidelijk dat B in de methode Van Lieshout onevenredig wordt belast, doordat de methode uitgaat van de curieuze fictie dat B tot beide gezinnen behoort en zijn draagkracht tweemaal volledig meetelt. Overschotten zullen dus vooral bij A en C terecht komen. Inherent aan deze methode is ook dat aan de ene kant een (fors) tekort kan zijn, terwijl aan de andere kant een (fors) overschot bestaat.
Onlangs schreef ik een blog over dit onderwerp. Aanleiding was een uitspraak van de Rechtbank Den Haag[xiii], waarin de Rechtbank de methode van zuivere draagkrachtverdeling toepaste, terwijl nota bene beide partijen de huidige basismethode hadden gebruikt. Het resultaat was dat B in deze zaak vrijwel geen draagkracht overhield, terwijl A en C een behoorlijk overschot hadden. Voor wie geïnteresseerd is, staan er rekenvoorbeelden in de blog.
Voorstellen De Groot
De Groot, sinds kort voorzitter van de Expertgroep Alimentatienormen, doet op persoonlijke titel een aantal ingrijpende, vernieuwende voorstellen. Net als Jonker et al. begint hij met het formuleren van een aantal uitgangspunten.
- Een tekort moet worden verdeeld met het oog op de behoefte van de kinderen.
- Een overschot aan draagkracht wordt verdeeld naar (rato van de) draagkracht van de betrokken ouders.
- De uitkomst mag niet zijn dat in gezin AB een tekort bestaat, terwijl in gezin BC sprake is van een overschot of andersom.[xiv]
- De uitkomst van de berekening dient zoveel mogelijk bestand te zijn tegen niet al te grote wijzigingen in de financiële situatie van partijen.
- De berekening dient relatief eenvoudig te zijn, dus met zo min mogelijk rekenstappen. Eenvoud en rechtszekerheid tellen zwaarder dan ‘rechtvaardigheid’.
De eerste drie eisen lijken te corresponderen met die van Jonker et al., maar de uitwerking is heel anders.
In geval van tekort rekent de Groot als het ware omgekeerd. Hij begint bij de staart: het tekort. Dat tekort wordt over de kinderen verdeeld naar rato van hun behoefte: een vorm van behoeftereductie dus, zodanig dat er (fictief) geen tekort meer is. De rest van de berekening is daarna een eenvoudige invuloefening. A en C zetten hun volledige draagkracht in en B’s draagkracht wordt verdeeld zodanig dat in de gereduceerde behoefte van alle kinderen wordt voorzien.
Methode De Groot bij tekort: eerst tekort verdelen, daarna draagkracht
Behoefte | Behoefte gereduceerd | Draagkracht | AB krijgt | BC krijgt | Tekort AB | Tekort BC |
AB 800 | 640 | A 200 | 200 | |||
BC 700 | 560 | B 600 | 440 | 160 | ||
C 400 | 400 | |||||
1500 | 1200 | 1200 | 640 | 560 | -160 | -140 |
De basisgetallen in dit rekenvoorbeeld zijn dezelfde als in de voorbeelden onder Jonker et al. De uitkomst is dat het tekort nu nog meer gelijkmatig is verdeeld. Ik vermoed dat de methode in zijn algemeenheid nivellerend werkt, d.w.z. in het voordeel van de minst draagkrachtige ouder.
Bij een overschot aan draagkracht zet De Groot eerst de beginstap uit de huidige basismethode: de draagkracht van B wordt naar rato van de behoefte van AB en BC verdeeld. Vervolgens wordt het totale overschot fictief verdeeld over A, B en C naar rato van hun draagkracht. A’s berekende bijdrage uit stap 1 wordt verlaagd met haar deel van het overschot en voor C geldt hetzelfde. Daarna wordt het overschot dat voor B resteert zodanig ingezet dat de behoefte van de kinderen volledig wordt ingevuld. Alle partijen houden op deze manier een gelijk deel van hun draagkracht over.
Hieronder wordt de huidige methode vergeleken met het voorstel De Groot.
Huidige basismethode bij overschot
Stap 1: draagkracht B verdelen naar rato behoefte
BH | DK | AB krijgt | BC krijgt | Tekort AB | Over BC |
AB 800 | A 400 | 400 | |||
BC 700 | B 600 | 320 | 280 | ||
C 600 | 420 | ||||
1500 | 1600 | 720 | 700 | -80 | +180 |
Eventueel stap 2: omdat BC een overschot heeft, kan er 80 draagkracht van B worden overgeheveld naar AB, zodat ook in de behoefte van AB volledig wordt voorzien.
BH | DK | AB krijgt | BC krijgt | Tekort AB | Over BC |
AB 800 | A 400 | 400 | |||
BC 700 | B 600 | 400 | 200 | ||
C 600 | 500 | ||||
1500 | 1600 | 800 | 700 | 0 | +100 |
Dan nu de methode die De Groot voorstelt.
Methode De Groot bij overschot
Stap 1: idem als bij de huidige basismethode.
Stap 2: verdeel eerst het overschot van 100 over A en C naar rato van ieders draagkracht en verminder daarmee hun bijdragen uit stap 1. B draagt vervolgens het restant van de behoefte van AB en BC.
BH | DK | Overschot verdelen | AB krijgt | BC krijgt | Over AB | Over BC |
AB 800 | A 400 | 25 | 375 | |||
BC 700 | B 600 | 37,5 | 425 | 137,5 | ||
C 600 | 37,5 | 562,5 | ||||
1500 | 1600 | 100 | 800 | 700 | 25 | 75 |
Ook hier werkt het voorstel in het voordeel van de ouder met het tekort, die door de overschotverdeling ruimte overhoudt. Je kunt je afvragen waarom alle onderhoudsplichtigen eenzelfde deel van hun draagkracht moeten overhouden, A en C hebben immers geen relatie (gehad). Anders gezegd: deze methode doet méér dan alleen AB’s tekort vervullen, er vindt ook een vorm van inkomensnivellering plaats.
Het revolutionaire van De Groots voorstellen zit in de staart: de situatie waarin na de eerste draagkrachtverdeling aan beide kanten een overschot blijft bestaan. Omdat gezinssamenstellingen aan de lopende band wijzigen, moet er in de praktijk steeds opnieuw worden gerekend. Zo is de geboorte van een kind op dit moment standaard een wijzigingsgrond. De Groot vindt dat onwenselijk, hij vindt dat bestendigheid zwaarder moet wegen dan nauwkeurigheid (in de zin van steeds weer opnieuw rekenen).
Volgens De Groot noopt de wet er niét toe dat draagkracht altijd naar rato wordt verdeeld, al denken wij al jaren van wel.[xv] Waar het om gaat is dat in elk gezin een redelijk bestaansniveau moet (blijven) bestaan.[xvi] Dit uitgangspunt vertaalt hij als volgt: een nieuw kind BC is pas grond voor wijziging van B’s bijdrage voor AB, wanneer de draagkracht van C samen met de resterende draagkracht van B (dus na aftrek van zijn bijdrage voor A) onvoldoende is om in de behoefte van het nieuwe kind te voorzien.
De geboorte van een nieuw kind zal dus niet altijd meer een grond zijn om opnieuw te gaan rekenen. De Groot wil ditzelfde principe van bestendigheid ook vasthouden wanneer B en C uit elkaar zouden gaan en de bijdrage voor BC moet worden berekend: B’s bijdrage voor AB blijft ongewijzigd, tenzij B en C samen niet genoeg overhouden voor BC.
Dit voorstel roept uiteraard vragen op. Ik beperk me tot twee.
Hoe verhoudt het zich tot allerlei andere wijzigingen van omstandigheden die in de huidige praktijk reden zijn om opnieuw te gaan rekenen? Neem de veelvoorkomende situatie dat A een paar jaar na de scheiding meer gaat werken en substantieel meer gaat verdienen. Zou – gesteld dat er bij de eerste kostenverdeling geen tekorten waren – die inkomensstijging ook geen reden meer zijn om te wijzigen? Zou elke wijziging van omstandigheden die niet leidt tot een tekort, niet langer tellen als wijzigingsgrond?
En is het wel eerlijk dat er bij tekorten opnieuw gerekend gaat worden en bij een overschot, hoe gering ook, niet? Bedenk daarbij dat tekort en overschot relatieve begrippen zijn in het alimentatie-rekenen, omdat ze gerelateerd zijn aan de welstand van gezinnen. Lees: een ‘tekort’ in een gezin met een driemaal modaal inkomen is van een heel andere orde dan een tekort in een minder bemiddeld gezien.
De score
Hierboven noemde ik vier redenen om de bestaande praktijk te veranderen: rechtszekerheid, rechtvaardigheid, eenvoud en bestendigheid. Ik heb de drie voorstellen in een schema gezet en van mijn persoonlijke score voorzien.
Alle voorstellen bevorderen de rechtszekerheid, als je ervan uit mag gaan dat een eenmaal aangewezen methode onderdeel wordt van de Tremanormen en breed wordt toegepast.
Inhoudelijk is de belangrijkste vraag welk belang zwaarder weegt: dat van de behoeftevervulling van alle kinderen of dat van evenredige draagkrachtverdeling? Met Jonker en De Groot ben ik geneigd voor het eerste te kiezen. Ik merk daarbij op dat taal belangrijk is. Wanneer juristen (blijven) framen dat C meebetaalt voor de kinderen van A, zullen de meeste mensen niet begrijpen dat C’s geld niét naar A gaat, maar dat C alleen in verhouding tot B meer gaat betalen.
Het voorstel Van Lieshout lijkt om volledige proportionele draagkrachtverdeling te draaien, maar feitelijk is dat niet zo: B telt in beide gezinnen volledig mee en wordt dus onevenredig belast. Dat is niet fair en zal ook de bestendigheid niet bevorderen.
De Groots rekenmethode is inventief en (relatief) eenvoudig. De methode werkt ook een beetje nivellerend. Hoe sympathiek ook, is dat misschien niet de bedoeling van alimentatie-rekenen.
Jonker et al. willen dat een app het moeilijke rekenwerk gaat doen. Mij lijkt dat een uitstekend idee, zolang de uitkomst maar begrijpelijk en toetsbaar blijft.
Terug naar de start
De vraag is: gaat er echt iets veranderen en zo ja, wanneer? En wat gaat het dan worden: een aanvulling van de Tremanormen, een uitspraak van de Hoge Raad of is het (nog heel lang) wachten op een wetswijziging? Wie zal het zeggen.
Voorlopig wordt het dus doorroeien met de riemen die we hebben. En bedenken dat elke medaille twee kanten heeft. De huidige praktijk mag dan (rechts)onzeker zijn, hij geeft ook veel ruimte. Want alimentatie rekenen is géén recht (lees: ligt niet vast in wettelijke regels) en de alimentatierechter heeft een grote vrijheid in wegen en motiveren. Dat maakt het de moeite waard om niet zonder meer de ene of de andere rekenmethode te volgen, maar steeds de uitkomsten van meerdere methodes naast elkaar te leggen en – in geval van een procedure – de keuze voor een bepaalde methode goed te motiveren.
Dan nog even terug naar de start: is deze complexe materie terug te brengen tot een paar kernvragen?
U mag het zeggen.
Noten:
[i] M. Jonker, J. Wijngaard & N.D. van Foreest, ‘Proportioneel verdelen van draagkracht bij kinderalimentatie in samengestelde gezinnen’, EB 2020/63.
[ii] P.G.A. van Lieshout-Jansen, ‘De berekening van kinderalimentatie in samengestelde gezinnen: van afgeleide draagkracht naar zuivere draagkracht’, EB 2023/58.
[iii] J.B. de Groot, ‘Verdelen van de draagkracht bij samengestelde gezinnen: (g)een abc’tje!’, EB 2024/61; J.B. de Groot, ‘Verdelen van de draagkracht bij samengestelde gezinnen: (g)een abc’tje! II’, EB 2024/84.
[iv] Art. 1:397 lid 1 en 1:404 lid 1 BW.
[v] Art. 1:397 lid 2 BW.
[vi] HR 13 december 1991, LJN: ZC0451, NJ 1992, 178: “3.3 (…) Op zichzelf is juist de overweging van het hof dat de wet geen regeling geeft voor een situatie als de onderhavige waarin iemand onderhoudsverplichtingen heeft jegens kinderen uit zijn eerste en uit zijn tweede huwelijk, terwijl zijn draagkracht niet voldoende is om aan die verplichtingen volledig te voldoen. Een redelijke wetstoepassing brengt evenwel mede dat in zulk een geval het voor onderhoud beschikbare bedrag tussen die kinderen wordt verdeeld, in beginsel gelijkelijk tenzij bijzondere omstandigheden tot een andere verdeling aanleiding geven, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een duidelijk verschil in behoefte (…).” Zie ook HR 22 april 2005, LJN: AS3643, NJ 2005, 379, m.nt. SW.
[vii] Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX1295: “3.4.1 (…) Ingeval het gaat om kinderalimentatie die door ouders is verschuldigd, zal de omvang van ieders verplichting in beginsel moet worden vastgesteld naar rato van ieders draagkracht (art. 1:404 lid 1 BW). Indien een ouder een nieuwe relatie is aangegaan waaruit kinderen zijn geboren, dan zal niet alleen rekening moeten worden gehouden met het feit dat die ouder verplicht is om tevens bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van die kinderen, maar ook met het feit dat op de andere ouder van die kinderen eenzelfde verplichting rust en dat de onderlinge bijdrageplicht van de ouders in de nieuwe relatie eveneens bepaald dient te worden naar rato van ieders draagkracht. ”
[viii] Art. 1:401 lid 1 BW.
[ix] In de publicatie van Jonker et al. wordt onder punt 4 een uitgebreid overzicht gegeven van de rekenmethodes die in de praktijk worden gebruikt. Zie ook mijn blog uit 2019 waarin ik vijf rekenmethodes beschreef.
[x] Jonker is jurist, Van Wijngaarden en Van Foresst zijn opgeleid in de exacte wetenschappen (wiskunde en natuurkunde).
[xi] Zie ook het voorbeeld in mijn blog uit 2019. De huidige basismethode is in het voorbeeld methode II en de methode Jonker et al. is methode 5.
[xii] Van Lieshout schrijft: “Door de draagkracht van C standaard te betrekken bij het vervullen van de behoefte van AB, treedt de rechter buiten de grenzen van het wettelijk kader. De nieuwe partner is wettelijk gezien immers niet (altijd) onderhoudsplichtig jegens AB. En voor de vrouw bestaat er ook geen enkele wettelijke verplichting om haar draagkracht aan te wenden voor de kinderen van de man en zijn nieuwe partner (hierna: BC). Desgewenst is hier een taak voor de wetgever weggelegd.” P.G.A. van Lieshout-Jansen, ‘De berekening van kinderalimentatie in samengestelde gezinnen: van afgeleide draagkracht naar zuivere draagkracht’, EB 2023/58, onder 2.
[xiii] Rechtbank Den Haag, 22 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2294 https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2294&showbutton=true&idx=2
[xiv] De Groot trekt deze conclusie uit de wettelijke regels dat 1. een kind is behoeftig én 2. er geen onderlinge rangorde geldt. Als deze conclusie juist zou zijn, is de huidige praktijk daarmee in strijd.
[xv] De Groot schrijft: “Maar artikel 1:397 lid 2 BW schrijft (slechts) voor dat bij de verdeling “(…) rekening wordt gehouden met ieders draagkracht” en omschrijft niet op welke wijze dat ‘rekening houden met’ moet plaatsvinden en al helemaal niet dat (steeds) een draagkrachtvergelijking moet volgen.” EB 2024/61; J.B. de Groot, ‘Verdelen van de draagkracht bij samengestelde gezinnen: (g)een abc’tje! II’, EB 2024/84, onder 3.
[xvi] HR 2 december 1994, NJ 1995/287; HR 25 november 1994, NJ 1995/286.